· 

Kaneelstok

Hij heeft haar meegenomen naar Scheveningen met de blauwe tram. Zij waren nog geen twintig. Zij hebben samen over de boulevard gelopen, vrolijk en vol zelfvertrouwen. Zijn ogen schitterden als hij naar haar keek.

Zij vonden elkaar prachtig. Zij lachte om al zijn grapjes en zij liet hem haar arm vasthouden. Zij waren jong en sterk. Zij wilden altijd bij elkaar zijn.

Hij heeft haar getrakteerd op een kaneelstok. Vol liefde heeft hij gekeken hoe zij zuinig kleine stukjes afbrak met haar scherpe, witte tanden, hoe het bruine poeder op haar zachte lippen lag.

Hij heeft haar voorzichtig gekust. De avondhemel vlamde rood.

 

Een leven later heb ik het strandstoeltje geërfd.

Net als haar naam, haar humor en haar ontembare levenslust.